-
1 bot
bot1I 〈de〉♦voorbeelden:¶ bot vangen • 〈 iemand niet thuis vinden〉 trouver porte close; 〈 geen succes hebben〉 faire chou blancII 〈 het〉1 [been] os 〈m.〉♦voorbeelden:1 iemands botten breken • briser les os à qn.men kan zijn botten tellen • on lui compterait les côtestot op het bot verkleumd • glacé jusqu'aux osiemand tot op het bot uitzuigen • sucer qn. jusqu'à la moelle————————bot2♦voorbeelden:iets bot maken • émousser qc.bot worden • s'émousser→ link=bijl bijleen botte kerel • un rustre -
2 een botte schaar
een botte schaar
См. также в других словарях:
ciselet — [ siz(ə)lɛ ] n. m. • 1491; de cisel, ciseau ♦ Petit ciseau émoussé servant aux bronziers, aux graveurs, aux orfèvres. Finissage au ciselet. ● ciselet nom masculin (ancien français cisel, ciseau) Petit ciseau ou pointe (taillés de manières très… … Encyclopédie Universelle